S. Ph. De Vries, joodse riten en symbolen, [2008], 39 In v Moz. 10, 8 en 21, 5 staat het zegenen met de naam van God vanzelf geplaatst naast de taak der priesters, om in dienst van God in het Heiligdom te staan. Inderdaad vond het uitspreken van deze zegen plaats na het brengen der verplichte offers, welke dagelijks gewoon en op de sabbath, feestdagen en nieuwemaansdagen nog extra, namens de gemeenschap gebracht moesten worden. Daar ter plaatse blijkt meteen dat het voorschrift omtrent de zegen niet beperkt was tot Aron en diens zonen in de enge zin, maar dat het zich uitstrekte over zijn nakomelingschap.
Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Dan zullen de priesters, de kinderen van Levi, toetreden; want de HEERE, uw God, heeft hen verkoren, om Hem te dienen, en om [2]in des HEEREN Naam te zegenen, en [3]naar hun mond zal alle twist en alle plaag [4]afgedaan worden. 2. Zie boven, hfdst.10 vs.8. 3. Dat is, naar hunlieder woord, zeggen, uitspraak. 4. Hebreeuws, zijn, of worden.